Overslaan en naar de inhoud gaan
x
Vlaamse slachtoffers van de Spaanse griep in Denemarken

Vlaamse slachtoffers van de Spaanse griep in Denemarken

In het Museum van Sønderjulland in Sønderborg hangt een marmeren plaat met daarop in het Nederlands in gouden letters: “Aan onze Belgische, Fransche en Russische makkers overleden gedurende hun gevangenschap in Lügumkloster”. Zuid-Jutland was nog Duits grondgebied toen daar in diverse werkkampen in 1915 het tyfusdelier toesloeg. In een bos buiten de stad liggen vijf Vlamingen begraven.

Vier jaar later, in januari 1919, raasde de Spaanse Griep door geallieerde krijgsgevangenen die van kampen in oostelijk Duitsland, via Deense zeehavens, naar huis werden gerepatrieerd. Vier van hen bleven in Denemarken achter, op kerkhoven in Kopenhagen en in Viborg in centraal Jutland.

Op wandelafstand van de voormalige Cisterciënzerabdij van Løgumkloster, achter de industriewijk, loopt de Krigsfangervej dood. Onder loofbomen liggen daar 55 Russen, 10 Fransen en 5 “Belgier”. Buiten de begraafplaats ligt ook nog een Russische Jood. Een elfde Fransman en zesde Belg werden opgegraven en gerepatrieerd.

De namen op de graven zijn misspeld maar dit zijn ze: Karel Vanmeensel (30) uit Kessel-Lo, Henri Verlinden (35) uit Mechelen, Joseph Daems (31) uit Putte en twee Limburgers: Joseph Sauwens (45) uit Alken en Jan Matthijs Kenis (33) uit Bocholt.

In het kamp verbleven drieduizend gevangenen. De Russen werden toegewezen aan plaatselijke boeren, als compensatie voor de 35000 zonen die door Duitsland waren ingelijfd. Zesduizend Denen stierven in een Duits uniform. Velen bleven achter in Vlaamse grond. In Zuid-Jutland werden de Belgen vooral tewerkgesteld in wegen- en waterwerken. De hygiënische omstandigheden waren verschrikkelijk, gevangenen leden honger en de dwangarbeid was afmattend: in de lente van 1915 sloeg “de purperen koorts” toe.

Voor de slachtoffers richtten medegevangenen een obelisk op, met herdenkingsplaten in het Nederlands, Frans en Russisch. Na de oorlog, toen Noord-Sleeswijk weer Zuid-Jutland werd, brandde het monument af. Drie jaar later werd een nieuwe zuil ingehuldigd, “opgedragen aan de soldaten die hier stierven, nog voor de bevrijdende overwinning van de geallieerden”, in het Frans, Russisch en Deens. De oude platen kwamen in het museum terecht.

In Toftlund ontmoette ik een verzamelaar van Duitse militaria. Op zijn zolder toonde hij me twee ronde suikerpotjes met daarop gegraveerd: “A Mr le Consul de Belgique à Esbjerg, 3 Belges reconnaissants”. De blikken doosjes, geproduceerd door de Gebroeders Fonsen uit Brussel en Xavier Buisset uit Vilvoorde, beide leveranciers van het Belgische leger, werden gebruikt in het toenmalige kamp van Bergenhusen in Sleeswijk. Na hun ontsnapping en vlucht van bijna 200 km schonken drie dankbare landgenoten ze aan de Belgische Consul.

Toen René E. M. Lange uit het kamp van Soltau ontsnapte, werd hij op een zucht van de toenmalige grens betrapt. In de overlijdensregisters van de kerk van Rejsby las ik de inschrijving van 20 oktober 1915: “de Russische krijgsgevangene Ilja Pamishim, 36 jaar en een kwart oud, en de Belgische krijgsgevangene Rene Lange, 34 jaar en een half, (werden) beiden op hun vlucht om tien uur op het grondgebied van de gemeente publiekelijk neergeschoten en niet in hechtenis genomen”. Elders las ik dat het epitaaf op hun graf luidde: “hier rusten door hun vijand niet genoemd, een Belg en een ander uit Rusland. Hun vrijheidsdrang dreef ze tot hier maar verder dan Rejsby zijn ze niet geraakt”. Tevergeefs heb ik tussen historische platen op het kerkhof achter de kerk naar die grafsteen gezocht; uiteindelijk vond ik zijn graf in Polleur bij Verviers: op 15 mei 1923 was hij opgegraven en gerepatrieerd.

Na de Wapenstilstand in november 1918 organiseerden de Denen i.s.m. de Britten en later de Fransen, een ambitieus repatriëringsplan om meer dan honderdduizend geallieerde krijgsgevangen uit kampen in oostelijk Duitsland over zee naar huis te brengen. Hoeveel landgenoten de overtocht hebben gemaakt, is niet duidelijk. Wel kennen we degenen die, nadat ze in ons land vuurdopen, kwetsuren, modder, ratten en gifgas hadden overleefd en in krijgsgevangenschap dwangarbeid en honger, in Denemarken alsnog van een onmenselijk leven werden bevrijd door de Vlaamse Ziekte, bliksemkou, de Spaanse Griep. De tweede golf in december 1918 was wat milder maar de toestroom van gevangenen in januari zorgde voor een opflakkering.

Belgische krijgsgevangenen graven een kanaal in Zuid-Jutland
Belgische krijgsgevangenen graven een kanaal in Zuid-Jutland

 

Ze stierven met een paar dagen verschil in januari 1919 in het lazaret van Hald bij Viborg op Jutland: Joseph Vandenbemd uit Tervuren en Franciscus Carolus Vanden Nieuwenhuysen uit Zoersel. Op het kerkhof van Viborg, op een perkje met een gedenksteen voor Belgische, Engelse, Franse en Russische soldaten, staan hun namen fout op een wat rozige marmeren plaat.

 

Jos (33) was gehuwd met Julie Reniers en behoorde tot het vervoerkorps; voor Karel, zevende kind van een linnenwever, schreven Ronny Mosuse en Aram van Ballaert in 2014 een klaaglied.

Hun namen, alweer anders geschreven, staan ook op een zuil op de katholieke begraafplaats in Kopenhagen, naast het nieuwe Joodse, net buiten de poort van het Vestre Kerkhof. Het monument werd in 1923 ontworpen door de Deense architect Kaj Gottlob, bekend van de Knippelbrug, de kantelbrug met twee opvallende controletorens op Torvegade. De andere verhaspelde namen zijn Robert Mahia, Jules Isidore Beugnies en Alphonse Volckeryck. Robert Mahia is de enige die ooit op dit kerkhof heeft gelegen, van 7 januari 1919 toen hij met grote eer en omringd door vijftig kameraden, begraven werd, tot januari 1923 toen hij werd opgegraven en twee maanden later in Seraing bij Luik ten ruste werd gelegd. Zijn naam staat daar op een monument op het kerkhof en op een plaat tegen de gevel van het stadhuis.

Alleen Jules Beugnies en Fons Volckeryck bleven achter in Kopenhagen; ze liggen niet op dat Vestre maar werden bijgelegd op het Franse militaire kwartier op het Assistenskerkhof, op een boogscheut van fysicus Niels Bohr, verteller Hans Christian Andersen en filosoof Søren Kierkegaard. Van Jules Isidore Beugnies heb ik het spoor gevolgd van Wambrechies in Frans-Vlaanderen waar hij geboren was, over Soignies/Zinnik waar hij als putjesgraver bij de staatsspoorwegen woonde, tot in Güstrow waar hij opgesloten werd na de val van Antwerpen.

Het meest aangrijpende verhaal is dat van Alphonse Volckeryck. In Roosen, een verarmde buurt aan de rand van Lokeren, had zijn moeder al vier kinderen moeten afgeven toen hij geboren werd. Hij was twee toen zijn vader stierf. Zijn moeder hertrouwde met een neef van haar man. Van hun dochter ontmoette ik een kleindochter die zich tot vandaag het militair portret van Fons herinnert. Als twintigjarige werd hij in augustus 1913 ingelijfd. Zijn beverige handtekening is aandoenlijk. Een jaar later kondigt hij vanuit het kamp Beverlo bij Leopoldsburg aan dat hij naar Brussel zal afreizen. Nauwelijks een paar weken later, op 15 augustus 1914, wordt hij bij Haacht gekwetst en voor verzorging naar Engeland overgebracht. Even later vinden we hem al terug in loopgraven bij Diksmuide. Daar wordt hij op 6 september 1915 gevangengenomen. Zijn naam staat op een fiche van hen die naar Giesen in Duitsland zijn afgevoerd. In Giesen zelf vond ik geen spoor: waarschijnlijk werd hij gauw naar een noordelijker kamp gestuurd. In juni 1918 ontvangt de familie een kaart uit “Nordstrand bei Husum”, via het kamp van “Güstrow in Mecklenburg”. Tijdens bezoeken aan Güstrow en Nordstrand ben ik hem niet meer tegengekomen. Waarschijnlijk was hij bij boeren ingekwartierd. In het moerassige landbouwgebied zal hij ongetwijfeld van de Durme bij Roosen hebben gedroomd, zeker toen hij na de Wapenstilstand op een schip naar huis stapte.

Op 19 januari 1919 werd in het militair hospitaal van Kopenhagen zijn dood vastgesteld. De naam Volckeryck vond ik niet terug: waarschijnlijk werd hij direct van het schip afgelegd. Het Garnisons Sygehus op de sjieke Rigensgade, heel vroeger een alchemistisch Gulhusut, een gouden huis, toen nog ‘het kasteel van de brokkenpap’, heeft hij niet meer gezien.

Auteur:
Theo Dirix, Vertegenwoordiger VIW in Griekenland (Van 2015 tot 2019 ambassadesecretaris in Kopenhagen)